BY GUY PETERS, ENOLA.BE
Je houdt het amper voor mogelijk dat het beruchte ICP Orchestra (van de in 1967 opgerichte Instant Composers Pool) nog nooit eerder in De Werf (intussen ook al meer dan dertig jaar bezig) speelde. Enkele muzikanten waren er wel al met andere projecten, maar nooit eerder met het tienkoppige moederschip. Dat zou dus een memorabele avond moeten worden en dat werd het ook, met de aanwezigheid van zangeres Claron McFadden als kers op de taart.
En werden we daar even getrakteerd op een kleurrijke prachtperformance! Het ICP Orchestra is altijd anders. Dat weet je op voorhand. Naargelang de grillen van het moment, een eindeloos archief van mogelijke stukken, de locatie en de duur van de sets kan het allemaal verschillen, maar we zagen de band zelden zo ontspannen, theatraal en grappig uit de hoek komen als in Brugge. Er werd tijd genomen voor een dolle rit door hun wereld, maar ook voor theater en wat absurd gelul. Zoals steeds was Bennink ook weer goed voor wat stuntwerk (en deze keer ging hij ook eens op wandel met een rol wc-papier), voerde Honsinger z’n dansje uit, en vonden muzikale sparringwedstrijden plaats van voortdurend wisselende deelbezettingen, terwijl de bindteksten van gortdroge spreekbuis Ernst Glerum glorieus in het honderd liepen en leidden tot breedvoerig getwist, geflirt met chaos en dadaïsme.
Maar wat een setlist ook! Vanaf “Rollo 3” belandde je meteen in de wereld van debluesy swing met de aanmoedigingskreten en energieke shuffles van Bennink, een spartelende saxsolo van Delius, die meteen de ledematen losschudde en een hectische Q & A tussen linkerhelft (piano, strijkerstrio) en rechterhelft (vijf blazers) van het strijdtoneel, met Bennink als onbetrouwbare scheidsrechter. Maar meteen werd ook gretig buiten de lijnen gekleurd, bevond het gezelschap zich plots in een wereld van kamermuziek met kleinere fracties die in discussie gingen. En ook dan komt het meesterschap van deze muzikanten naar boven.
Heel wat van deze kleppers houden er ook hun eigen bands op na, kunnen zelf aardig componeren, arrangeren en improviseren, en als je ze dan ook nog eens decennia lang laat samenspelen, dan ontstaat er een symbiose die zelfs om kan met de meest onverwachte wendingen of dynamische contrasten. En niet enkel de manier waarop de muzikanten muzikaal op elkaar inpikken (of net niet), maar ook de manier waarop ze rond en door elkaar slenteren, van plaats of rol wisselen of even naar de andere kant van het podium struinen om even iets te gaan vertellen, getuigt van een comfort dat zeldzaam is. Is dat vertrouwen in elkaar een potentiële valkuil voor sommige bands, omdat ze onvermijdelijk belanden bij ideeën waarvan ze weten dat ze werken, dat blijft bij het ICP Orchestra alles op lemen voeten staan.
Er was heel wat houvast – deze old school versie van “Blue Chopsticks” van bekend referentiepunt Herbie Nichols was er eentje om duimen en vingers bij af te lukken -, maar het publiek werd binnen de eerste set ook getrakteerd op een paar lange passages waarvoor het orkest tot ver buiten de jazz wandelde. Samen doken ze onder in het theater van 1968, met een grootstedelijk, toeterend en semichaotisch modernisme, dat plots omsloeg in een wannabe hit, mét aanstekelijke musicalflair, om vervolgens terug te keren naar tegendraads terrein dat de afstand tussen moderne klassiek en nonsenstheater dichtreed. De virtuoze kreten van McFadden, een kanon van binnen de hedendaagse muziek die regelmatig ook langs genremuurtjes scheert, en hier stunten uithaalde die nog het best te omschrijven valt als hysterisch geraaskal, maakte het zottenfeest compleet.
Of Baars, die aan de slag ging met het werk van een van zijn helden, Charles Ives. De muziek werd er meteen een stuk strenger en kaler op, met haast minimalistische passages die herinnerden aan de eigenzinnige chemie van zijn Trio, en even zelfs aan het duowerk met zijn partner Ig Henneman. Maar even later belandde je ook weer bij een statige mars met iele klarinetkreten. Het contrast met “Lady Sings The Blues” (opnieuw eentje van Nichols, in een arrangement van Michael Moore), met daarin ook een hyperexpressieve solo van Baars, kon amper groter zijn. En werd de eerste set nog gedomineerd door de langere stukken, dan werd voor de tweede een versnelling hoger geschakeld.
Eerst met een grillige impropassages van een beperkte bezetting, daarna met een solo van Bennink (denk aan iets met veel volume en een voet). In Honsingers “Restless In Pieces”, drijvend op een repetitief en exotisch basmotief, kon McFadden haar vocale souplesse uit de doeken doen in een meer conventionele omgeving (en dat was bloedmooi), terwijl daarna opnieuw de ontregeling intrad met de tussen Fluxus en jazz aarzelende aanpak van “Acapella”, met McFadden even als dirigent van dienst. Ze deed dat iets later ook nog eens over voor John Cage’s “Aria”, waarvan ze trouwens ook de grafische score liet zien, maar daar stak de anarchie de kop op en werden eerst een loopje genomen met haar aanwijzingen, die vervolgens compleet genegeerd werden. Hilariteit alom. En in één beweging kreeg je ook nog eens Sean Bergins onverwoestbare “Labvoro” voor de voeten geworpen, met uitbundige samenzang en een geweldige, scheurende tenorsolo van Delius.
Er passeerden naar goede gewoonte ook nog een paar Mengelbergklassiekers. Zo was er een swingend “Hypochristmutreefuzz”, dat Mengelberg en Bennink meer dan een halve eeuw geleden al speelden met Eric Dolphy (en terug te vinden op het legendarische Last Date), kon “De Sprong, O Romantiek Der Hazen” het terrein tussen balzaalelegantie en de blues verkennen en was een ultrakort “Weer Is Een Dag Voorbij” goed voor een krop in de keel. Maar afsluiten gebeurde natuurlijk weer met een uitbundige toegift vol grommende en sputterende blazers, botsende swing en McFadden die als uitzinnige heks van dienst al naar Halloween lonkte. Kortom: een dolle, grillige, theatrale en soms keihard swingende performance waarin alle klassieke ICP-ingrediënten aanwezig waren, maar die je toch nog een paar keer op het verkeerde been zette. Of je met zo’n heimelijk knieknikje langs achter tegen de grond kreeg. Wat wil je ook, met zo’n stelletje kierewiete Amsterdammers? Prachtconcert van een bende waar je nog altijd niet omheen kan.